Zijn er in de toekomst nog voldoende artsen in de sociale geneeskunde?

mei 2023

Het aantal artsen dat werkt in de sociale geneeskunde neemt in de komende 20 jaar af. In 2022 waren er nog zo’n 4.100 sociaal geneeskundigen; in 2042 zullen dat er zo’n 3.800 zijn. Figuur 1 laat de ontwikkelingen zien per specialisme (ervan uitgaande dat het aandeel instroom en uitstroom in de jaren tot 2042 gelijk blijft).

Figuur 1

De twee hoofdstromingen in de sociale geneeskunde zijn Arbeid en Gezondheid en Maatschappij en Gezondheid. Tot Arbeid en Gezondheid behoren de grotere beroepsgroepen met momenteel ongeveer 1.500 bedrijfsartsen en 900 verzekeringsartsen. De stroming Maatschappij en Gezondheid (M&G) bevat naast de artsen M&G de ‘profielartsen’, zoals jeugdartsen, donorartsen en forensisch artsen. In de stroming M&G vinden we vooral ook kleinere beroepsgroepen, zoals artsen infectieziektebestrijding, indicatie & advies en tuberculoseartsen, met soms maar enkele tientallen aan beroepsbeoefenaren.

Veranderingen in de maatschappij en het vak zorgen voor meer vraag
In figuur 2 staat onderin ook het aanbod aan sociaal geneeskundigen, nu in aantallen fte per jaar.

Figuur 2

 

De lijnen bovenin geven de verwachte ontwikkeling van de zorgvraag weer, dat is het benodigde aanbod door de jaren heen. Het benodigde aanbod is in 2022 al hoger dan het beschikbare aanbod: er zijn veel vacatures voor de verschillende artsen in de sociale geneeskunde. Als we alleen rekening houden met de ontwikkeling van de bevolking in de komende 20 jaar (demografie, lijn 1) dan stijgt de zorgvraag licht. Maar er zijn de nodige factoren die de zorgvraag kunnen beïnvloeden. Denk bijvoorbeeld aan:
• de toename van patiënten met meerdere chronische aandoeningen en een complexe zorgvraag door de vergrijzing;
• het risico op infectieziekten;
• de eisen die onze maatschappij stelt; bijvoorbeeld zo lang mogelijk thuis en met hulp van je netwerk en digitale middelen zelfredzaam zijn;
• veranderingen in het werk van artsen, bijvoorbeeld door nieuwe wetenschappelijke inzichten, wetgeving, toepassingen van technologie of het steeds nauwer samenwerken met andere zorgpartners en zorgprofessionals.
Ook van al dat soort ontwikkelingen kunnen we het effect op de benodigde capaciteit doorrekenen, tot 10 jaar (lijn 2) of nog langer (lijn 3). Dan wordt de kloof tussen het beschikbare en het benodigde zorgaanbod tot aan 2042 naar verwachting veel groter.

Aansluiting zorgvraag en zorgaanbod: meer opleiden
Het Capaciteitsorgaan adviseerde eind vorig jaar weer aan de overheid hoeveel aios er per jaar moeten instromen in diverse opleidingen, o.a. voor de sociaal geneeskundige beroepen. Om in 2034 voldoende aanbod te hebben voor de zorgvraag zijn er vanaf 2024 per jaar ruim 1.000 nieuwe aios voor de sociale geneeskunde nodig. Figuur 3 laat zien dat sinds 2012 de hoeveelheid opleidingsplaatsen die door de overheid bekostigd worden en het aantal aios dat daadwerkelijk met een sociaal geneeskundige opleiding start, lager zijn dan de instroomadviezen van het Capaciteitsorgaan.

Figuur 3

Het instroomadvies is steeds hoger geworden. Dat komt door de combinatie van de achterblijvende instroom, voorziene afname van het zorgaanbod en toename van de zorgvraag.

Meer weten over de (opleidings)capaciteit van artsen in de sociale geneeskunde?
Stel je vraag aan ons via info@capaciteitsorgaan.nl of raadpleeg onze publicaties:

Het Capaciteitsorgaan zet iedere twee weken een thema rond een zorgprofessional(s) ‘in the spotlight’. Deze keer zijn dat de sociaal geneeskundigen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Terug